De Mâconnais is de meest zuidelijke streek van de Bourgondische wijngaard. Met haar 6500 hectaren is ze ook de grootste Bourgondische wijngaard. Ze is zo’n 35 kilometer lang. De vallei van de Grosne vormt de westelijke grens. Ten Oosten wordt ze begrensd door de Saône. Ten Noorden vind je de Côtes Chalonnaises en net ten Zuiden begint de Beaujolais.
De regio toont twee gezichten. Net ten zuiden van Tournus scheppen beboste toppen en kleine valleien het landschap, ideaal voor de wijnbouw. Meer zuidelijk is het landschap grootser en weidser. Daarin torenen de Roche de Vergisson en de Roche de Solutré.
Hier ook hebben de monniken hun stempel gedrukt op de wijnbouw. De abdij van Cluny opgericht in 909 past de Benedictijnse regel “bid en werk” strikt toe. Haar werk? De wijngaard! Je moet nog 2 eeuwen wachten vooraleer de wijngaarden in de Côtes de Nuits gecreëerd gingen worden door de abdij van Citeaux.
Chardonnay is de absolute heerser in de mâconnais: 80% van de wijnen worden op basis van die druif gemaakt. Een aantal appelaties laten trouwens geen adere druif dan de chardonnay toe. Andere druiven zijn gamay en pinot noir (die hier niet echt zijn beste terroir gevonden heeft) en wat aligoté.
De streek wordt gekenmerkt door de diversiteit van haar bodem die 200 miljoen jaar geleden gevormd is geweest. In het Noorden vind je donkere kalkstenen die afkomstig zijn van het Midden Jura-tijdperk. Soms zijn ze vermengd met een ondiepe bodem van amorf kalk. Gekoppeld aan een prima bezonning en een gunstige hoogte is dit een heel goede bodem voor chardonnay.
Zuidwaarts vanaf Verzé vind je meer silica, zand en klei in de bodem. Die bodems waren aan de gamay voorbehouden maar stilaan zette chardonnay zijn opmars verder. Je vindt hier ook wat aligoté. De wijnen zijn hier veelal rijker en mooi gestructureerd. Onder andere vind je hier de gemeentelijke appelaties: Saint-Véran, Pouilly (Fuissé, Loché en Vinzelles) en Viré-Clessé.